zaterdag 31 januari 2015

Hoe literatuur en journalistiek elkaar de hand schudden
























'Literatuur, journalistiek?'  'Het verband daartussen?' 'Oké dan.' 'Interessant.'
- is de gemiddelde reactie die ik krijg als ik zeg met een scriptie over zoiets bezig te zijn.
Daarom hier een kleine exegese, aan de hand van een voorbeeld. 

In Blaricum stond in de jaren vijftig een vervallen landhuis waar journalisten, dichters en schrijvers elkaar al sigaretten rokend en drank consumerend de hand schudden. Het witte huis met de zwarte luiken heette Jagtlust en iedereen die schrijven kon, mocht er logeren. De Bussumsche Courant schreef indertijd: “Sinds kort schijnt het Gooi het nieuwe speelterrein ener Amsterdamse kliek van marihuana-rokende en sexueel geïnverteerden geworden te zijn. Een groepje kunstenaars dat door zijn luidruchtigheid en met zijn abnormaliteiten de aandacht tracht te trekken."

Jagtlust werd bestuurd door dichteres Fritzi Harmsen van Beek. Binnen de muren van het door haar gekraakte landhuis ontving ze allerlei belangrijke figuren. Bijvoorbeeld:  Remco Campert, Harry Mulisch, toen allebei werkend voor Elsevier. Jan Vrijman, Cees Nooteboom, schrijvend voor Parool. Henk Hofland, hoofdredacteur van het Algemeen Handelsblad, Jan Eijkelboom, adjunct van Vrij Nederland. ‘Een waar broeinest van artistieke bedrijvigheid’, noemde Vrijman het landhuis. ‘Je stampte met je voet en het was er feest’, schreef Campert.

Aan de journalisten en de schrijvers die op Jagtlust rondhingen zijn later letterkundige labels geplakt. Campert hoort bij de Vijftigers, Mulisch wordt geschaard onder de tegenbeweging – de nieuwe stijl, wat betreft zijn literaire werk. Zijn journalistieke werk heeft hem de titel de eerste ‘nieuwe journalist’ van Nederland opgeleverd, bepleiter van ‘new journalism’, een beweging van literaire journalistiek in Amerika.

Zonder dat journalist Annejet van Zijl het in haar boek ‘Jagtlust’ benoemt, toont ze een vergeten aspect van de geschiedenis van literaire journalistiek,  waar ze zelf overigens deel van uitmaakt. In de terminologie van socioloog Piere Bourdieu sprekend: op Jagtlust mengen het ‘literaire veld’  en het ‘journalistieke veld’ op een heel fysieke manier. Journalisten en schrijvers hielpen elkaar. Schreven in elkaars blaadjes (zo dichtte Fritzi soms voor Vrij Nederland) en waren er schrijvers die tegelijk journalist waren, zoals Mulisch, Nooteboom, Campert.

Het is waarschijnlijk – al schrijft Van Zijl daar maar mondjesmaat over  - dat het intensieve contact tussen schrijvers en journalisten op Jagtlust van invloed is geweest in de door historicus Huub Wijfjes zo benoemde ‘opleving’ van literaire journalistiek in Nederland in de jaren zestig. Alle bovengenoemde figuren speelden op één of andere manier wel een rol in die nieuwe, literaire mode van journalistiek.

Het voorbeeld van Jagtlust toont aan dat oplevingen – want er zijn er wel meer -  van literaire journalistiek misschien wel meer te maken hebben met wat er in het literaire veld – bij uitgeverijen, in literaire blaadjes - gebeurt, dan we denken.

Dáárover gaat mijn scriptie. Ik zoek in de geschiedenis verbanden tussen oplevingen van literaire journalistiek en de literaire mode. Vervolgens pas ik dat in de (ja, dat heb ik mezelf écht op de hals gehaald) veldtheorie van Bourdieu. Dat is een ingewikkeld verhaal om uit te leggen, laat ik hier dus lekker achterwege.

Om echt concreet zicht te krijgen op de invloed van literatuur op journalistiek ga ik allemaal journalistieke artikelen door schrijvers van literatuur geschreven, analyseren. Om te zien hoe in die teksten de twee velden mengen.

Want, de achtergrond van dit verhaal is de huidige 'opleving' van literaire journalistiek, waarover gesproken wordt. Niet voor niets kwam vorig jaar het handboek 'verhalende journalistiek' uit. Dit onderzoek gaat daarmee eigenlijk over autonomie van de beide beroepsvelden. Want heeft de journalistiek nog wel bestaansrecht als ze steeds meer op literatuur gaat lijken?

1 opmerking: