woensdag 8 mei 2013

De schommel



Ha, je hebt me betrapt. Kom maar luisteren, dan vertel ik je over de schommel. Zwiep. Zoef.  Ik strek mijn benen en buig ze weer. Wat heb je een grote rugzak! Ik speel hier met de zwaartekracht. Hij krijgt mij niet naar beneden. Deze keer niet!  Ik laat me vliegen. Ik laat me vliegen! Zie je dat?  Mijn handen doen pijn van het harde knijpen in het touw om te kunnen blijven zitten. Het scheelt me niet.  Zwiep. Zoef. Voel je het ritme? Kom, blijf luisteren. Ik zal je vertellen van de schommel.

Ik ben al een oude man. Niet zo’n verrimpelde wijze kluizenaar hoor; mijn baard is niet groot. Wat ik doe in het leven is boeken lezen over oude straatmuzikanten die je op schilderijen ziet afgebeeld. Tijdenlang heb ik er een spel van gemaakt deze te vinden in de huiskamers van mensen door te zwerven en te spieken door vensters. Het meest fascinerend aan deze straatmuzikanten vind ik dat ze zowel een onzeker als een melodieus bestaan hebben. Een paradox, denk je niet?

Genoeg over mijn vreemde interesses. Jij bent hier vandaag met een reden langsgeslenterd. Ik heb dus een schommel gevonden, en daar wilde ik je wat over vertellen.  Geen wazige zwiepende filosofie hoor, maar gewoon dat wat mensen levenslessen noemen. Nu werp ik mezelf weer op als de oude wijze man,  geloof het niet hoor, daar drink ik teveel bier voor.

Maar goed, de schommel. Als ik het een nieuwe levensfase zou noemen zou je mij vast uitlachen. Ja, ik zie het: je lacht al. Groot gelijk: oude vent, dikke buik, op een schommel.  Een vrij ridicule aandoend tafereel. Toch voelt het zo. Ik zal het je eens uitleggen. Eigenlijk staat de schommel op verwaarloosbare afstand van mijn woonboot, maar ik had hem nooit opgemerkt. De natuur heeft namelijk erg zijn best gedaan om hem te verbergen. Klimop, mos, bomen. Vroeger moet een liefdevolle vader dit getimmerd hebben voor zijn kinderen omdat er geen plek meer was in de achtertuin. Kinderen groot, schommel vergeten.   

Ik had hem nooit gezien. Ik zit ook meestal niet buiten als het licht is. De mensen fietsen langs mijn boot als ze met tassen beladen van de supermarkt komen. Dus overdag ben ik de kluizenaar. (Toch wel, ondanks mijn bescheiden baard). Als je op een boot woont denken ze al snel dat je de Goedheiligman bent, en dat moet je al helemaal niet hebben. Eigenlijk heb ik zelf geen kluizenaarschap verkozen, het klinkt ook te melancholisch en tegelijkertijd te idyllisch om als kluizenaar op een boot te leven.  Maar ach, ik ben net als de heen en weer wolf uit Pluk van de Petteflet (nu we toch in de kinderverhalen zitten): ik wacht al jaren maar niemand durft mijn boot te betreden.

’s Avonds ben ik de straatmuzikant. Of watermuzikant, dat is beter.  De enige zielen die naar me luisteren zijn de beschonken jongelieden die graag aan slalommen doen met hun fietsen. Ik ken zelf koning alcohol maar al te goed. Ze komen altijd net voordat de zon weer opkomt. Het zij ze vergeven, ik mag ze wel.  Soms breng ik ze in vervoering met mijn mondharmonica, als ik op de rand van mijn boot zit en melodieën van oude liedbladeren ten gehore breng.  Ik vraag me af of dat nu door de drank komt, of dat de klanken iets bevrijdends hebben dat de voorbijgangers losweekt uit de structuur waarin ze leven. Misschien leert het ze wel iets over schoonheid. Maar waarschijnlijk denken ze er niet over na. Zo’n zelfde idee als kinderen groot, schommel verdwenen: fiets in de schuur, melodie verdwenen.

Oh, die schommel. Daar wilde ik je over vertellen. Ik voel me dus al dagen Columbus omdat ik de schommel vond.  Het heen en weer zwiepen raakt wat het leven voor mij is, dat besef ik, en daarom vind ik het een nieuwe levensfase. (dat vind ik al vrij snel hoor. Bijvoorbeeld ook toen ik met mijn oude lichaam de zweefstand op de rand van de boot kon zonder in het water te vallen. Ja lach maar weer, gekke oude man.)  Het gaat erom dat ik iets leerde van deze met klimop begroeide schommel.

Heb je ooit wel eens van Montaigne gehoord? Hij was een oude Jansenist, zat in een salon en schreef daar veel ‘maximen’, dat zijn een soort Salomospreuken. Kort maar diep.  Niet van Montaige en ook niet van Salomo gehoord? Kind, je hebt nog veel te lezen. De morgen voordat ik de schommel vond las ik de volgende maxime: ‘De wereld is slechts een schommel die nooit tot stilstand komt.’ Dat is de reden waarom ik mijn woonboot niet uitkom. Net als mijn boot schommelt op het water, schommelt ook het leven. Als een schommel zwiept het,  het houdt nooit op. Prediker wel gelezen? Die heeft het daar ook over. Alles zwiept en draait en je moet mee met het ritme van de wereld.

Er is een verschil tussen een boot en een schommel. De boot schommelt als het water beweegt, je hebt er zelf geen invloed op. De schommel schommelt pas als je zelf je benen buigt en weer strekt.
Je moet in beweging komen. Dan kan je sturen: je stuurt de schommel scheef, je gaat steeds harder.
Ik zat hier op mijn boot en dacht dat ik niets anders kon dan dansen naar het ritme van de wereld. Daarom sloot ik me voor haar af, en legde mijn boot stil. 

Maar nu zal ik gaan! Ik kom in beweging! De zeven zeeën zal ik bevaren met mijn mondharmonica als triomferende trompet! Die schommel leerde mij mijn eigen koers varen.  Aangezien ik weg ga, mag je hem best hebben. Hij staat hier toch maar. Kom, zit er eens op. Denk eens na. Breng hem in beweging en bedenk dan hoe hij jou in beweging kan brengen. Zwiep, Zoef! Voel je de vrijheid?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten