vrijdag 6 juli 2012

Begeer nooit een vrouw aan wal























De wijde zee was zijn thuis, de blote hemel zijn tent en zijn zwaard zijn beste vriend. Liefde had hij nooit gevonden, enkel de liefde voor bloedvergieten en verwoesten was hem bekend. Door zijn mannen werd hij Wodan genoemd, vanwege zijn onverschrokken moed en behendigheid met het zwaard. Zijn echte naam was Súlki en hij was wat later de geschiedenisboeken in ging als een Viking, een Noorman met een woeste baard en ijzeren armen.

Het verhaal wordt van generatie op generatie verteld op deze manier. Het verhaalt over Súlki en de kist die hij vond in een land waar de rivieren geen einde kennen en waar, naar men zegt, geen bergen zijn. Wij bezingen nog steeds het verhaal als waarschuwing voor iedere Noorman die aan wal komt om te plunderen.

Begeer nooit de vrouw aan den wal
neem haar nimmer aan boord en min haar niet
want zelfs Freya bedriegt u aldaar:
haar ogen, verraad en bedrog zijn ze
een net is haar golvende haar
een keten is haar glimlach
Als Súlki zult u gevangen zijn
in wat liefde beoogt te zijn


Alzo verloor Súlki zijn hart: omstreeks het jaar 834 voeren wij Noormannen voor het eerst uit naar het land van de Friezen. De reis was lang geweest en de mannen waren uitgehongerd. Onder toeziend oog van Súlki waren vele gevaren op zee doorstaan en er was eindelijk land in zicht. Uitzinnig hadden de mannen geroepen en elkaar omhelst omdat er uitzicht was op grote hoeveelheden eten, want men zei dat het land van de Friezen een welvarend land was. De zwaarden werden geslepen en Súlki schreeuwde dat de overwinning nabij was. Regen striemde de gezichten van de strijdlustige Noormannen, maar door niets lieten ze zich afschrikken. De winter zou toch niet lang meer duren, en met de komst van de narcissen zouden ze misschien alweer thuis zijn en hun vrouwen in de armen sluiten en hen schatten geven uit het land van de Friezen.

Aangemeerd sprong Súlki als voorste man aan wal en over de kronkelwegen baanden de mannen zich een weg richting een stad die patria Frigonum genoemd werd, wat betekent: liggend in het land der Friezen. Het zou de stad zijn waar Súlki zowel het geluk als het ongeluk vinden zou, want deze twee waren verenigd in de liefde die hij er vond, maar hij was zich in zijn krijgslust van geen kwaad berust. Tijdens het gevecht verweerde hij zich in alle macht en hakte hevig met zijn zwaard. Hij was een armzalig uitziend woninkje binnengedrongen omdat deze door meer man dan gewoonlijk bewaakt leek te zijn. Hij verwachtte een simpele inrichting maar er stond maar één voorwerp in de ruimte. Het was een grote kist die hem voor een paar seconden de adem benam vanwege de spreuk die erop geschreven stond. “Den grootsten schat zult ge hier vinden”. De kist zou onmogelijk te vervoeren zijn door één persoon, dus gaf Súlki zijn mannen de opdracht om de kist te openen en de inhoud in zakken naar de boot te vervoeren. Hij vervolgde zijn plundertocht door de houten huizen, het geschreeuw van de vrouwen en kinderen steeg op naar de hemel. Het deed hem niets. Hij vernietigde genadeloos al wat op zijn pad kwam.

In Argus / 06-2012

Geen opmerkingen:

Een reactie posten