Voor dromen tegen wegdromen. Voor diepte tegen de afgrond. Voor de mens tegen de massa. Voor stilstaan tegen stilstand.
donderdag 31 mei 2012
De wanhopige dertiger
Met mijn hoofd ergens anders dan op deze wereld zat ik in de bus naar het oord waar het altijd het fijnst is als je je niet zo lekker voelt: thuis. Met de wijsheden van C.S. Lewis voor mijn neus sloot ik me af. Mijn koffer had ik demonstratief op de stoel naast me gezet, opdat de mensen maar uit mijn buurt zouden blijven.
Het aannemen van deze weinig sociale houding mocht niet baten. Een vrij grote vent die ik in eerste instantie ‘u’ noemde maakte een opmerking over dat ik een plaats bezet hield terwijl de bus stampesvol zat (we waren vrijwel de enigen). Omdat ik in mijn boek verzonken was geweest had ik geen idee hoe vol de bus zat, en verontschuldigde mij. Ik keek vervolgens verbaasd om me heen.
Hij bleef echter standvastig beweren dat hij echt daar wilde zitten. Hij deed het ook gewoon. Mijn koffer zette hij voor zijn benen en gaf me een stomp. “Zo helpen we elkaar hé”. Ik knikte en bedacht dat ik het daar eigenlijk helemaal niet mee eens was en ging verder in mijn boek. Hij echter startte een betoog, na mijn leeftijd gevraagd te hebben, dat het om het hart ging en niet om de leeftijd. Ik vond het onbeleefd te zeggen dat ik eigenlijk wilde er een eind zou komen aan de oneindige woordenstroom die uit zijn mond vloeide. Hij vertelde over het leven als kok. Over het leven als belegger. Over een massage. Die hij mij ook wel zou willen geven.
IEKS. Ik werd er ongemakkelijk van. Hij had van die doordringende groene ogen en bleef me aankijken. Hij vroeg mij over mijn onderzoek. Dus ik vertelde over dichters enzo. Hij zag een link tussen Elisabeth Maria Post en kannibalisme en reïncarnatie. Ik kreeg het idee dat hij maar met woorden gooide die hij ooit ergens gehoord had. Hij maakte nog een opmerking over het ‘gouden hart’ dat hij dacht dat ik had. (Ik dacht: ja, natuurlijk, er is vast niemand die het een half uur volhoudt naar je verhaal te luisteren, zoals ik nu. ) We waren inmiddels bij Montfoort. Hij had gezegd dat hij daar woonde, dus ik haalde adem en verheugde me op de volgende bladzijde van mijn boek.
Hij echter had een ander plan, sloeg een arm om me heen en deelde mee dat hij me wel even thuis zou brengen, want ik moest vast ook nog een eind lopen vanaf de bushalte. En ik had een koffer. Ik zei dat dat niet hoefde. Over zijn arm zei ik: doe dat maar niet. Hij zei: “Je hoeft niet verlegen te zijn hoor moppie.” Hij hoefde niet veel meer te doen om mij op mijn allerongemakkelijkst te voelen. Hij zei dat hij me beter wilde leren kennen en ik herinnerde hem eraan dat hij mij pas een half uur kende en dat dat voor mij al meer dan genoeg was.
Ik dacht: nu zal ik de vragen stellen ook, mijn enige kans op overleven. (We moesten nog een kwartier naar Oudewater en nog minstens een kwartier lopen naar mijn huis.) Ik vroeg hem zijn maatschappijvisie. We leken het erover eens dat mensen in westerse wereld te egoïstisch waren. Hij vertelde over zijn autistische vriend met schulden en hoe hij die probeerde te helpen, over het ongeluk dat zijn leven op zijn kop had gezet. We praatten over rechtvaardigheid en over hoe dat na te leven. Hij was toch wel iemand die nadacht over het leven.
Ik vroeg hem over God. Hij zei dat hij die alleen gekend had in de dode verschijning van zijn opa toen hij in het ziekenhuis lag. Hij bad soms, maar vond dat je een eigen mening moest houden en in je leven de touwtjes zelf in handen moest houden. Op één punt bleken we het eens te zijn. Je zult er als mens niet gelukkig van worden als je enkel voor jezelf leeft en je hebt een ‘onuitputtelijke bron’ nodig die je kracht geeft. (hij hield geloof ik van het woord want ik kreeg het constant naar mijn hoofd geslingerd en hij was in eigen persoon een ‘onuitputtelijke bron’ van woorden.)Het gesprek was warempel interessant geworden.
Ik werd weer op de oorspronkelijke bedoeling van dit meewandelen teruggeworpen toen de aan zijn sigaret zuigende dertiger wederom een betoog hield: dit maal over of hij bij het afscheid mocht knuffelen of iets anders. Ik hielp hem snel uit de droom. Hij was helemaal blij met zichzelf als zijnde een keurige man die even een meisje thuisbracht: “Zie je”, zei hij terwijl we het fietspad afliepen, “ik blijf al de hele weg op precies een meter afstand van je! Ik had hele andere dingen kunnen en willen doen moppie. Ik ben een hele nette vent.” Mijn mening was daar toch iets anders over en ik wilde dat hij weg ging want we waren al bijna bij mijn huis.
Ik schoot per ongeluk in de lach toen hij vertelde dat hij geen idee had hoe hij terug moest lopen, omdat door een ongeluk dat hij ooit gehad had zijn korte termijn geheugen beschadigd was, ik legde het hem uit en deed een klein sprongetje van vreugde. Want een mooi meegenomen gegeven werd mij duidelijk: van deze vrij wanhopig op zoek zijnde dertiger zal ik in de toekomst weinig last meer hebben. Tegen de tijd dat hij de bushalte weer gevonden heeft, is hij mij vergeten. Nu hopen dat dat beschadigde korte termijn geheugen geen smoes was om mij weer mee naar de bushalte te krijgen.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Ri, wat erg dit :P
BeantwoordenVerwijderen