zondag 23 oktober 2011

Kluizenaar
















The sole meaning of life is to serve humanity – Tolstoj

Mijn stappen zijn gestaag als ik wegduik in mijn sjaal. Dauw blijft aan mijn wimpers plakken. Mijn gedachten brei ik aan elkaar door mijn gevoel de leidstaf te overhandigen -voor een keer smijt ik verstand het weiland in. De mist, mijn goede vriend, slokt hem op. Net als dat hij de koeien opslokt, de hekken en de kerktorens. Hij is er goed in- hij slokt alles op. Daarom is hij mijn vriend vandaag. Hij is een witte sluier van bescherming. Hij schept een nieuwe wereld; één waar alleen vogels vliegen, waar liefde nog onschuld als naam draagt, waar de bomen duizend kleuren hebben en waar alles puur is. Puurheid bestaat niet, zou jij zeggen. Dat denk ik ook vaak. Maar hier bestaat het. Ik weet het zeker.

Ik zou willen wonen in het vervallen huis met de houten luiken. Ik zou er boeken lezen. En schrijven. Net zo lang schrijven, totdat alles wat in mijn hoofd is op papier staat. Maar wanneer houden woorden op? Wanneer houden gedachten op? Ik denk dat ze eindeloos zijn. Dan zou ik voor altijd hier blijven. Ik denk dat ik alle bomen zou tellen, en alle vogels. Ik zou denken. Gewoon denken, alleen maar denken. En voelen. Ik zou leven.
Flarden van gedachten en gevoel vliegen met de vogels mee. Zou ik er gelukkig zijn? Wat zou leven dan voor betekenis hebben?

Er zou vrijheid zijn. In de volste zin van het woord. Vrijheid om elke dag over het meer uit te schreeuwen: “ER IS HIER LEKKER HELEMAAL NIEMAND!” Vrijheid om tegen muren te praten en om alles te denken wat je wilt. Vrijheid om je pure zelf te zijn buiten een systeem. Maar het zou ook een zucht van eenzaamheid zijn. Eenzaamheid is een gemene man, hij snijdt in de ziel als de winterwind.

Ik passeer een stel lege ogen met een vishengel. Beelden en zinnen komen naar boven. Hoe ze met haar rimpelige handen de mijne pakte, en zei dat ze liever dood was. Hoe hij met een scheve glimlach vertelde dat hij het niet meer wist. Hoe ze met haar kinderlijke ogen zei dat ze niets kon en vast naar de hel zou gaan. Hoe het leven zijn gezicht had getekend. Hoe angstig ze was toen de stormen kwamen.

Mensen. Ze zijn diep en onpeilbaar als het meer waarlangs ik voetstappen in de modder achterlaat. Zo vaak lees ik vervlogen hoop in de blikken, en in mijn eigen blik. Soms lees ik vreugde. Als ik dat zie dan koester ik het.

Ik denk dat ik hier ben omdat ik vlucht voor de onmacht vreugde te toveren op ieder gezicht dat de mijne ontmoet. Ik zou niet moeten opgeven. Eigenlijk geloof ik ook wel dat geluk niet bestaat uit ikzelf, pen en papier en de natuur. Ik las laatst Tolstoj, die schreef: “And all people live, not by reason of any care they have for themselves, But by the love for them that is in other people.” Daarom dus. Geluk is niet iets wat op zichzelf staat. Het heeft altijd betrekking op anderen. Moeilijk is dat soms. Want mensen kunnen teleur stellen. Maar waarheid is het wel.
De mist is opgetrokken en de wereld weer zichtbaar. Ik geloof dat kluizenaarschap haaks staat op de bestemming die ik heb als mens in een wereld vol mensen.

1 opmerking: