maandag 24 augustus 2015

Afscheid van Ondiep


















Soms zit een huis rondom je als een jas die nieuw is. Hij maakt af en toe een piepend geluid en zit nog niet lekker. Zo was huize Ondiep aan het begin. Het huis piepte en galmde. Er was teveel schimmel. De geur van de vorige bewoners was te sterk - alsof zij het huis nog in bezit hadden.  

Maar zoals een jas slijt en op een gegeven moment als gegoten om je lichaam valt, zo past een huis je ook opeens. Als je maar een flink tijdje binnen de vier muren verkeert, er fluitend de was doet, taarten bakt, je dagen slijt, moeilijke boeken leest, mascara van je gezicht poetst, in je ondergoed over de gang loopt.

Of als je met een hoofd vol zorgen het wankele trapje naar de houten zolder neemt en merkt dat ze weg gaan.

Dan weet je dat jij en het huis een pact hebben gesloten.

**

Natuurlijk. Er is weleens bonje. Als de wasmachine besluit een zondvloed te ontketenen en het huis daar te zwak voor is. Als de regen besluit met bakken te vallen, terwijl de dakgoot eigenlijk in het bejaardentehuis thuishoort. Als het zolderraam op W.G. van der Hulst-achtige wijze door de wind wordt weggerukt en water door het plafond drupt.

Dat zijn de tijden dat je het huis op zijn schouder moet kloppen en moet zeggen: jongen, het duurt niet lang meer.

Want dat wist ik steeds: nog even en de bulldozers komen. Ik stel me voor dat zo’n huis ze op zich af ziet stevenen en van angst begint te schudden – wat het vermoeden van de slopers enkel zal bevestigen: dit bouwsel is eerder dood dan levend.

Ach. In de hemel zijn ook huizen nodig.

**

Ik heb uitgezocht dat het huis waarin ik woon het oude Ondiep toebehoort. Er was een tijd dat dit deel van de stad een getto vormde – uitkeringstrekkers, criminelen, onrustzaaiers - allemaal werden ze in de huizen met oranje daken en gele kozijnen gepropt. Dit huis heeft dus heel wat te verduren gehad.

Onze oude buren vormden het toonbeeld van het oude Ondiep – de pure volkswijk. Hij had een zeemanstattoo. Zij geblondeerde lokken. Samen hadden ze porseleinen beeldjes van katten. Ze hadden ook een echte kat – een witte met een rode halsband.

De man met de snor stond iedere morgen voor het raam – precies als ik mijn fiets moest pakken om naar kantoor te gaan. De vrouw begon soms te schelden als er ook maar een sigarettenpeuk vanaf ons balkon in haar tuin was beland.

Door de muur heen hoorde ik hem brommen. Haar hoorde ik hysterisch praten. Bij hun markante zijn hoorde een markant afscheid. Zomaar midden in een willekeurige nacht vertrokken ze. De volgende dag waren de porseleinen beeldjes weg. Op de stoep zat hun witte kat hartverscheurend te miauwen.

**

Zo heeft ons huis wat meegemaakt. Aan de linkerzijde als ook aan de rechterzijde. Daar woonde de autospuiter van in de dertig. Hij was blij met blonde buurtmeisjes. Een enkele keer bracht hij ons soep – of vroeg of we alleen thuis waren. Of we film wilden kijken.

Op een dag zat er een scheur in mijn zadel en kocht hij een roze hoesje met een tekst die ik vergeten ben – maar die als romantisch geïnterpreteerd zou kunnen worden.

De buurman en ik, het is nooit iets geworden.

Iemand waar ik wel aan ben gaan hechten, is kapster Astrid. Zij woont op de hoek. Met haar haar gestyled alsof ze regelrecht uit een clip van Queen komt lopen, is zij wat mij betreft de heldin van Ondiep. Zoveel hoofden heeft ze gekortwiekt, zoveel haren gekleurd.

Zij kent de verhalen en fungeert als het geheugen van de wijk. Zij heeft gezien hoe eerst de vrouwen in de huispakken, toen de studenten, toen de yuppen uit de nieuwbouwhuizen, allen op haar stoelen neerstreken, haar hond over zijn vacht aaiden, hun hoofden in haar handen legden.

Astrid zag vanachter haar raam hoe de schaar in de wijk werd gezet.

**

Als je jong bent, moet je vaak afscheid nemen van huizen. Dat is erg en mooi tegelijk. Met een huis laat je een leven achter. Een leven van New Girl kijken tot je gelooft dat er geen oorlog is. Een leven van elkaars nagels lakken en dan durven beweren dat je geen tutje bent. Het leven van tentamenweken die de glans van de wc-bril bepalen.

Het leven van elkaars wekkers horen. Elkaar zien overgeven. Elkaars liefdes zien komen en gaan. Elkaars tranen zien. Elkaar Annie M.G. Schmidt voorlezen - omdat dat altijd grappig is. Elkaars haren – en dromen zo nu en dan - uit het putje vissen. Dat leven.

Dat kent een einde en dat einde is daar. Net te vroeg misschien, of precies op tijd. Omdat het huis net een ziel had maar die eigenlijk alleen bestaat uit wie je binnen de muren zelf bent geworden. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten